Via Picl, laptop en beamer kijken we thuis op de bank naar de laatste film van Woody Allen. Dat we de film thuis kijken, omdat we de deur niet uit mogen, terwijl New York op dit moment is uitgestorven, is wrang.
Twee twintigers raken elkaar kwijt tijdens een weekendje New York, in het oude gedeelte, uiterst fraai in beeld gebracht. Hij, rijkeluiszoontje, is een kind van de stad, en zij, bankiersdochter, een naïeve schoolkrantredacteur die een arthouse filmmaker gaat interviewen. Natuurlijk proberen alle (oudere) mannen in en om de filmstudio haar het bed in te kletsen en zwelgt hij in zelfmedelijden en de verregende stad.
De film was al klaar, maar werd niet uitgebracht. #MeToo/Woody Allen bleek een te ongemakkelijke combinatie. Kun je het publiek laten lachen als je een reputatie hebt die op zijn zachtst gezegd twijfelachtig is?
Lijkt me wel, anders zouden we alleen mogen lachen om mensen met een brandschoon imago, en ik ben bang dat er dan weinig meer te lachen valt. Maar de humor in de film is niet heel sterk, en dat is dan weer jammer. Gevatte opmerkingen over het upper class milieu en een paar ongemakkelijke situaties zijn te weinig voor een comedy.
Een ode aan New York (laat dat maar aan Allen over) en aan oude liedjes, tijdloze standards die perfect in de melancholieke sfeer passen.