Schrijvers moeten in de eerste plaats dood zijn als er een biografie (vanaf hier: bio) geschreven gaat worden, aldus de beroemdste Nederlandse biograaf Wim Hazeu. Zijn vuistdikke levensbeschrijvingen van Slauerhoff, Achterberg, Vestdijk, Toonder en Lucebert zijn min of meer de maatstaf. Nu hij zelf is overleden, is er misschien een enthousiaste literatuurvorser die een poging in de richting van Hazeu gaat wagen, of krijgen we dan een zekere mate van bio-inteelt?
Ik lees graag bio’s. Wat hebben schrijvers, sporters, politici, oorlogshelden of -misdadigers allemaal uitgespookt in hun leven? De laatste tijd lagen er toevallig veel schrijverslevens op mijn nachtkastje. De ene wat geslaagder dan de andere. Een bio is in mijn ogen geslaagd als hij prettig leest en, in het geval van schrijvers, je direct (opnieuw) nieuwsgierig maakt naar hun werk. Bij sporters (bijvoorbeeld tijdens het lezen van de uitstekende bio’s van Muhammad Ali en Johan Cruijff) zijn fragmenten op YouTube een goed alternatief.
Na het lezen van Elk woord ging ademhalen, het leven van de dichter Martinus Nijhoff (Bart Slijper) heb ik sommige gedichten opgezocht, maar een overdonderende ervaring was het niet. Het bleef allemaal netjes binnen de lijntjes, degelijk, goed, niet verrassend. Nijhoff rijmde, zelfs de toneelstukken die hij schreef of hertaalde. Toen hem ooit werd gevraagd waarom toch altijd dat rijm, schijnt hij gezegd te hebben dat als een toneeltekst niet zou rijmen, je evengoed de schmink, kostuums en decor weg zou kunnen laten.
Dat Hazeu vond dat je pas na de dood van een schrijver aan de slag kunt, wordt pijnlijk duidelijk in Een knipperend ogenblik: Portret van Remco Campert (Mirjam van Hengel). Opgetekend tijdens een aantal bezoeken aan Campert, die bij tijd en wijle duidelijk aangeeft over bepaalde onderwerpen niet te willen spreken. Als biograaf zou je dan je oren spitsen en gaan graven, maar dat is dus niet gebeurd. Misschien later. Had nog even gewacht, denk je nu oneerbiedig.
Een schrijversbio moet vooral het leven van een schrijver ontsluiten. Als er uitputtend oeuvres worden uitgelegd, verlies ik de aandacht. Aan rozen denk ik in de winter, de bio van C.O. Jellema (Gerben Wynia) vond ik hier een goed voorbeeld van. Ik zag Jellema soms lopen, altijd met een bedrukt gezicht. Na kennismaking bleek het een vriendelijke, wat vormelijke man te zijn die zich niet thuis voelde in de rommelige, anarchistische stad die Groningen in die tijd was. Dat hij lange tijd gedacht heeft dat een verstandshuwelijk, gecombineerd met homo-relaties, de beste invulling van zijn leven zou zijn, neemt je voor hem in. Laat het los, volg je hart, zou je willen zeggen, maar zo gemakkelijk ging het allemaal niet. Veel, te veel aandacht voor het duiden van Jellema’s werk, hier ging ik pagina’s overslaan. Dat lijkt mij nou net niet de bedoeling.
Dat uitleg over leven/werk/tijd van leven toch een boeiende bio kan opleveren, wordt getoond in Paul van Ostaijen, de dichter die de wereld wilde veranderen (Matthijs de Ridder). Hier is alle achtergrondinformatie nodig om een helder beeld te krijgen van de Vlaamse dichter. Ga maar na: in België werden Nederlandstalige Vlamingen stelselmatig achtergesteld. Dus was er een sterke beweging om Nederlands een eerlijke plek in de samenleving te geven. Daarnaast was Van Ostaijen sterk geïnteresseerd in nieuwe kunststromingen en schreef daar zeer stellig over. Als klap op de vuurpijl brak WO I uit, waar officieren aan het front Franse commando’s gaven waar de Vlaamse soldaten niks van begrepen, met soms noodlottige gevolgen.
Complicerende factoren: binnen de Vlaamstalige beweging waren er verschillende stromingen en controverses. Schrijvers hebben er nogal eens een handje van om met elkaar gebrouilleerd te raken. Dat is lastig als je wilt publiceren in tijdschriften en zonder netwerk weinig bereikt. Ook het onderzoeken van nieuwe stromingen is niet eenvoudig, want zodra je een stroming hebt benoemd, is er alweer een nieuwere lichting. Van Ostaijen heeft de verschillende stromingen in zijn werk een plaats gegeven. Bovendien bracht hij in artikelen, recensies en voordrachten zijn standpunten aan de man. Die voordrachten waren voor het grote publiek te hoog gegrepen, dus dat waren moeizame exercities. Gelukkig hebben we zijn gedichten nog, en die blijven onverminderd de moeite waard. Toen ik tijdens mijn studie zijn verzamelde werken in de etalage van Scholten zag liggen, opengeslagen bij een van de facsimile-pagina’s, was ik verkocht. Ik heb drie weken op boterhammen met pindakaas geleefd om die cassette te kunnen kopen.
Krap 32 jaar oud, is Van Ostaijen net als zijn broers en zus overleden aan tuberculose.
Tenslotte Theo Thijssen (1879-1943). Schrijver, schoolmeester, socialist (Peter-Paul de Baar). Kees de jongen is mijn lievelingsboek, deelname aan de Dag van de Zwembadpas waren mijn 15 minutes of fame, maar van Thijssen zelf wist ik niet zoveel. Martin Schouten heeft in de Haagse Post ooit een spraakmakend artikel over Thijssen geschreven, met de onthulling van een buitenechtelijke affaire (‘Wie was Rosa Overbeek?’) , maar een echte bio liet op zich wachten. De Baar heeft er 33 jaar aan gewerkt maar het was het wachten waard. Fijne biografie, goede informatie over de maatschappelijke positie van Thijssen en de problemen in het onderwijs waar we nu nog steeds mee worstelen. Honderd jaar geleden werd ook al gepleit voor kleinere klassen en grotere autonomie voor de leerkracht. Zucht.