In Oblomov droomt de hoofdpersoon gelukzalig van zijn jeugd in zijn geboortedorp. Er wordt gegeten, gedronken, geslapen en boodschappen van buiten worden met het grootste wantrouwen benaderd. Van deze bewegingloze heerlijkheid blijft in Het dorp weinig over.
Boenin, de eerste Russische nobelprijswinnaar, schetst een achterlijke en vijandige dorpsgemeenschap. Twee broers worden gevolgd. De een is boer, de ander leidt een ongeregeld bestaan. Ze worden oud en vragen zich af wat ze uiteindelijk hebben bereikt.
Het Russische buitenleven, met bastschoenen, een hard klimaat en veel drank, is hier geen idyllisch, hoopvol plaatje zoals we dat bij andere schrijvers hebben gezien. Doodgeboren kinderen, teringlijders, bedelaars en zatlappen die hun vrouwen aftuigen, daar moeten we het mee doen. Boenin kreeg dan ook de kritiek dat hij voorbijging aan de grootsheid van Rusland.
Net als in Het leven van een nutteloos mens van Gorki, speelt het boek zich af ten tijde van de eerste Russische revolutie van 1905. Waren de gevolgen in het Petersburg van Gorki direct en heftig, in het dorp van Boenin gaat alles trager. Er wordt weliswaar gepraat over onteigeningen, maar directe gevolgen heeft het nog niet. De vroegere lijfeigenen lijken zich drukker te maken om hun brood en wodka, dan om een stralende rode toekomst.
Boenin was anti-sovjet en vertrok in 1920 naar Parijs. Stalin probeerde hem over te halen terug te komen, maar wijs genoeg liet Boenin de uitnodiging aan zich voorbij gaan. Pas in 1956 werd Boenin geaccepteerd in Rusland. Tot die tijd stond op het noemen van zijn naam als belangrijk schrijver een jarenlang verblijf in een strafkamp, zoals Varlam Sjalamov ondervond, een schrijver die 22 jaar in Siberië doorbracht. Zijn nauwgezette notities komen nog langs.