Op mijn Havo-leeslijst in 1980 stonden maar liefst zeven verhalenbundels. De leraar Nederlands heeft nog de bundels van Joop Waasdorp, Bob den Uyl, J.M.A. Biesheuvel, Mensje van Keulen en Oek de Jong van me geleend, want de schrijvers waren nieuw voor hem. Korte verhalen zijn ook nu weer, aan het eind van het schooljaar, ideaal leesvoer.
Een kort verhaal is volgens Bob den Uyl een roman zonder de saaie stukken. Dat geldt natuurlijk niet voor alle korte verhalen, soms zijn ze geschreven voor een krant, met beperkte lengte en met een duidelijke clou. Had Carmiggelt in zijn latere kronkels genoeg van die komische afsluiting, Rink van der Velde maakt er in zijn kroegverhalen onbekommerd gebruik van. Ien foar ’t ôfwennen (Eén om het af te leren) was in 1971 zijn eerste bundel kroegverhalen, eerder in tijdschriften verschenen. Door de verhalen waait de wind van de Friese Wouden, de nogal anarchistische oostkant van Friesland, waar de vissers, stropers en andere vrijbuiters gevormd zijn door een lange geschiedenis van armoede. Zelfs als het financieel beter gaat, is het moeilijk die tegendraadsheid af te schudden. Gelukkig maar, want die vrijgevochtenheid is in de onderkoelde stijl van Van der Velde heel plezierig om te lezen. Ik weet niet of de kroegverhalen ooit in het Nederlands verschenen zijn, maar voor dit proza ben ik blij dat ik Fries kan lezen.
Dichter bij huis: Milde klachten van Sanneke van Hassel zijn meer romans-zonder-de-saaie-stukken. Tien verhalen die zich afspelen tijdens de lockdown. Het lijkt al veel langer geleden, de moeizame aanpassingen, de angst en alle beperkingen. Van Hassel laat het herbeleven. Heeft ze, als échte schrijver, gedacht dat het heel goed materiaal was terwijl we allemaal opgesloten waren? Hoe vaak maak je nou zoiets mee? Ik hoop dat veel middelbare scholieren een plekje reserveren voor de bundel op hun lijst, want de verhalen zijn behalve herkenbaar natuurlijk vooral goed geschreven.
Tenslotte: A Moveable Feast van Ernest Hemingway over zijn Franse jaren. In de jaren twintig woonde hij met vrouw en kind in Parijs. Eigenlijk de stad die we voor ogen hebben als we aan leven in Parijs denken: voor een paar franc eten, wijn drinken en verblijven in een goedkoop appartement. Ook bijzonder: de ontmoetingen met Joyce, Scott Fitzgerald en Gertrude Stein. De dagen worden verder gevuld met gokken op paardenraces, neuken, lezen en schrijven. Goede schrijftip: pas stoppen met schrijven als je de volgende dag weet hoe het verder moet.
Het boek verscheen na zijn dood in 1961, nadat hij er zijn laatste jaren aan had gewerkt. De aantekeningen die hij tijdens zijn Parijse jaren had gemaakt, schijnen maar spaarzaam te zijn gebruikt. Dit staat in het nawoord van een kleinzoon van Hemingway, die ook uitlegt dat de armoede in Parijs reuze meeviel en dat Hemingway vooral sterke verhalen vertelde die niet noodzakelijk waar gebeurd waren.
Dit kwam mijn leesplezier niet ten goede, waarom opschrijven dat een gebeurtenis bijvoorbeeld niet in ’22, maar pas in ’24 speelde? Of hoort dat bij het bestuderen van het werk van een nobelprijswinnaar? Ik hoop dat Sanneke van Hassel en Rink van der Velde dit gespit bespaard blijft.