Een schrijver zit en schrijft. Daarom is een biografie van een schrijver meestal geen spannende lectuur, uitzonderingen als Slauerhoff en Achterberg buiten beschouwing gelaten. Als een schrijver ook nog eens bijna zijn hele werkzame leven op een kantoor werkt, vraag je je af hoe je een geslaagde biografie van 600 pagina’s gevuld krijgt.
Allereerst kleeft er aan Nescio geheimzinnigheid. Grönloh koos voor een pseudoniem en onttrok zich grotendeels aan het literaire leven. Pas na zijn pensionering toonde hij zich iets toeschietelijker en werd enkele malen geïnterviewd. Dat een andere schrijver werd aangezien voor Nescio, vergrootte het mysterie alleen maar.
Nescio heeft maar een piepklein oeuvre op zijn naam. Maarten ’t Hart legt op YouTube grinnikend uit dat Nederlandse literatuurkenners kennelijk een hekel aan lezen hebben en daarom zo dol op Nescio zijn. De bundel met drie verhalen (De uitvreter, Dichtertje en Titaantjes) is eigenlijk het enige wat echt de moeite waard is. Zo’n bundeltje zou Vestdijk in een week uit zijn typemachine rammelen. Toch ben je als lezer benieuwd waarom Nescio zo weinig heeft geschreven en wat hij eerder en later nog heeft geschreven.
Door de biografie krijg je een beter beeld van de tijd waarin hij leefde. Van de Walden/Frederik van Eeden-periode tot en met de hongerwinter in Amsterdam, het was een bewogen tijd.
Dat pseudoniem en gebrek aan ruchtbaarheid (nu zouden we van exposure spreken, en het is onvoorstelbaar dat een beginnend schrijver daar geen werk van maakt) werd juist gekozen omdat hij een succesvolle kantoorloopbaan had. Als serieuze werknemer van de Holland-Bombay Trading Company gaf het geen pas als halve artiest verhalen te schrijven. een handjevol kennissen wist wie er achter Nescio schuilging en hield dat op aandringen van Grönloh geheim.
De beroemde bundel maakte bij verschijning weinig indruk. Het duurde jaren voor de eerste druk uitverkocht was. Pas later, bij de herdruk en met bewonderende woorden van bekende schrijvers, kreeg het boek de naam die het nu nog heeft. Nescio beweerde later dat hij de verhalen zomaar had geschreven, maar het schrijven en leuren met de verhalen langs uitgevers duurde ongeveer tien jaar.
Grönloh hield van Amsterdam én het Hollandse landschap. Hij droomde met enkele vrienden van een vrij leven. Ze huurden zelfs een stukje land waar ze zouden leven en werken, vrij van bazen en andere ellende. Dat liep natuurlijk fout: gebrek aan geld en ervaring in het boerenleven maakte een eind aan die droom. Dat hij dol was op Amsterdam bleek toen hij in de hongerwinter weigerde naar zijn dochter in Groningen te verkassen.
Pluspunt én nadeel van de biografie zijn de talloze brieven die hij heeft geschreven. Hoewel zijn vrouw voor haar dood haar kinderen opdracht gaf de brieven aan haar te vernietigen, en zij dit braaf hebben gedaan, is er nog genoeg over. Een overvloed aan citaten uit brieven geven een duidelijk beeld van Grönloh, maar ze zijn zelden schokkend.
Een uitzondering daarop zijn de berichten uit Brits-Indië. Voor zijn werkgever moest hij vier maanden op pad om te kijken hoe het bij de kantoren aldaar ging. Hij vond het verschrikkelijk en klaagde pagina’s lang over de hitte, de omgeving, het eten en die vreselijke inlanders. Alle natuur vergeleek hij hardnekkig met het enige landschap wat hij werkelijk kende en liefhad: Holland. Leuk hoor, zo’n Ganges, maar toch liever de Waal.