De complete tekst van ‘Who’s afraid of Virginia Woolf’ van Edward Albee is dik tweeëneenhalf uur. De Plankeniers uit Naaldwijk namen een rigoureuze beslissing en speelden de hele tekst. Dat gaf het publiek de kans om meegezogen te worden in het beklemmende en drankovergoten huwelijk van George en Martha.
Wat is dat toch met lange stukken? Theatermarathons van zes uur, met eten tussendoor, waarin soms meerdere stukken worden gespeeld, lijken een soort kwantitatieve meerwaarde te krijgen. Een stuk is de moeite waard omdát het zo lang is. Het uitzitten van zo’n productie wordt dan ook een soort prestatie. Als spel en tekst goed gaan, sleept het stuk je mee. Laatst was GAS van Toneelgroep Jan Vos/NNT zo’n voorstelling die geen moment verveelde.
Het is niet eerlijk een amateurgroep te vergelijken met een professionele groep, maar met het spelen van de integrale tekst roep je vragen op. Worden we meegenomen in het stuk? Wat heeft de regisseur gedaan om het boeiend te houden? Kunnen de spelers zo’n krachttoer aan?
Ja en nee, met de tekstbeheersing was niks mis, de spelers gunden elkaar alle ruimte, maar sommige aspecten begreep ik niet. Als er tientallen malen sterke drank wordt bijgeschonken, zou het effect sterker moeten zijn. Honey wordt misselijk en tenslotte emotioneel, maar verder blijft iedereen merkwaardig coherent. En waarom decorwisselingen? Er is toch maar één ruimte waarin gespeeld wordt? Waarom ruimt George aan het begin alles netjes op en roept Martha daarna (als ze samen thuiskomen van een feest) dat het een rotzooi is?
Toch een compliment, het vraagt lef om zo’n uitdaging aan te gaan, en lef is een schaars goed.